
30 jan Wedergeboorte
Wedergeboorte
Het is januari 2000 als ik zwanger blijk te zijn. Met de gedachte dat we in oktober dat jaar een kind krijgen, gaan we het nieuwe jaar in. Het loopt echter anders, want de zwangerschap eindigt in een miskraam. De volgende ook. Die daarna trouwens ook en die daarna. Ook de vijfde zwangerschap gaat niet goed. Mijn zus is inmiddels hoogzwanger, een ingewikkelde situatie met wederzijds schuldgevoel. Totdat ze belt om te vertellen dat haar kindje na 39 weken zwangerschap doodgeboren is. Een enorm verdriet overschreeuwt het schuldgevoel. Isabel is een prachtig gaaf meisje. Maar ze ademt niet.
Ik ben inmiddels onder behandeling van een visceraal therapeut, maar we noemen haar oneerbiedig de toverkol uit Broek in Waterland. Ze doet iets met me wat ik niet goed kan doorzien, maar ik voel me altijd opgeruimd en licht als ik bij haar naar buiten loop. Op een dag zegt ze: je bent er wel weer klaar voor. De zwangerschap verloopt goed, al ervaar ik ook veel onrust: angst voor verlies. Schuld en pijn voor mijn zus, die met lege handen staat na een voldragen zwangerschap.
Dan, eind november 2003 wordt Madelief geboren. De bevalling is bijzonder stressvol. Ze heeft een dopje op haar hoofd waarmee haar hartslag te zien en te horen is, maar dat valt telkens uit. Iedere keer blijkt dat dat ding niet goed vastzit, maar wij schrikken ons natuurlijk steeds een ongeluk. Een berg-en-dalpatroon dat verandert in een streep, als een horizon zonder stip. Na een langdurige, pijnlijke bevalling, met in de finale nog een placenta die niet wil loslaten en met geweld uit mijn buik moet worden gebeukt, ben ik zielsgelukkig met mijn kind. Die eerste nacht in het ziekenhuis slaap ik nauwelijks. Ik wil steeds met dat kleine meisje op mijn buik liggen.
Dit is het begin van een heel aantal slapeloze nachten. De zorgen over de bevalling transformeren in zorgen voor dat kwetsbare kind. Het is koud buiten. Hoe warm moeten we haar in bed inpakken? Soms loopt ze rood aan van alle kruikjes en dekens, dan lijkt ze juist weer te veel afgekoeld. Ik ben op dat moment 33 jaar oud, heb altijd alleen voor mezelf hoeven zorgen en voel een heel zware verantwoordelijkheid voor dat nieuwe hulpeloze leven. Mijn vrijheid lijkt verdwenen.
De kraamtijd bestaat uit hoge pieken, diepe dalen. Overdag ben ik hyper. Ik leg verbanden die ik nooit eerder had vermoed, praat honderduit met de kraamverzorgster en het bezoek over de machteloosheid die ligt tussen het verlies van mijn zus en mijn eigen geluk. Ik voel heel veel en alles door elkaar. Verdriet en blijdschap, wanhoop en geluk, wijsheid en totale onbenulligheid. Ik noem Madelief steeds vaker Isabel. ’s Nachts doe ik nauwelijks nog een oog dicht. De borstvoeding lukt helemaal niet. Tot bloedens toe zet ik door, tot ik huilend van pijn de borst geef. Want ik heb ze gehoord hoor, die borstvoedingsmaffia, het is het allerbeste voor je kind!
Het inmiddels bijna Kerst. De kraamvisite die de laatste dagen voor Kerst bij ons komt moet wonderlijke herinneringen hebben aan het bezoek. Ik zeg net iets te eerlijk tegen die schoonzus dat ze niet zo krampachtig met haar kinderen om moet gaan. Ik praat en praat en praat. Madelief hangt tegen me aan. Of is het Isabel? In die periode kan ik geweldig koken. Met dat wat in huis is maak ik de heerlijkste gerechten. De creativiteit en intuïtie spat ervan af.
Wel is het vreemd dat ik door de spiegel heen in het huis van de buren kan kijken. En ik weet dat ook de buurman mij kan zien. Ook Madelief zie ik, zonder dat ik bij haar ben, in haar kamertje liggen, alsof er geen muren zijn, alsof alles doorzichtig is. We voelen elkaar heel precies aan. Als Wouter dingen zegt als: ze moet misschien nu even in haar eigen bedje, wuif ik dat weg. Nee, ik weet precies wat zij nodig heeft. We zijn een.
Maar ik doe geen oog dicht.
De dag voor Kerst weet ik ineens helemaal hoe het zit. Met God en de wereld. Ik ben God. Dat geldt voor iedereen trouwens maar niemand die het ziet. Ik kan het perfect uitleggen. Het is geweldig om zo goed te begrijpen hoe alles werkt, hoe alles met elkaar samenhangt, om al die verschillende dimensies te zien samenkomen. Waarom heb ik dat nooit begrepen? Ik zweef. In mijn hoofd lijken alle schotten te zijn weggevallen. Mijn brein ratelt maar door en voor slapen is geen ruimte.
Kerstnacht draai ik helemaal door. Ik doe een soort sterfscène in de slaapkamer en Wouter is ten einde raad. Hij belt 112, denkt dat ik doodga. Ik lig voor dood op de grond. Als het ochtend is en ik overeind word geholpen en naar beneden ga, zit er een buurman op de bank. Ik vind het maar vreemd. Aan tafel zitten twee mannen te praten en te bellen. Geen idee wie het zijn. Ik ga weer naar bed. Een voor een komen mijn familieleden naar boven. Mijn moeder. Als ze binnenkomt ruik ik de boerderij van mijn opa. Mijn vader. Mijn zussen. Als ik weer even beneden met hen ben, geef ik hun allemaal een boek uit de boekenkast. Met een verhaal waarom ik dat boek voor hen uitkoos. Mijn moeder krijgt De Tweeling van Tessa de Loo. Ze denkt al jaren dat mijn exemplaar dat van haar is. Ik geef het haar en zeg: ‘Dit is die van mij, maar jij bent het jouwe kwijt dus nu mag je mijne hebben.’ Mijn vader geef ik een kartonnen babyboekje met dierenfoto’s. ‘Omdat jij van eenvoud houdt.’
Dan staan de mannen op van tafel. Er komen nieuwe mannen binnen met een brancard. Die blijkt voor mij te zijn. Ik vecht, schreeuw en tier maar de ambulancebroeders krijgen me op de brancard en maken me vast. Gillend word ik in de ambulance geschoven. Ik worstel en schreeuw de hele reis. Soms lukt het me een voet of hand los te rukken, maar direct word ik weer in bedwang gehouden en vastgemaakt. Er komt zoveel kracht vrij, dat de ambulance zelfs een keer moet stoppen en pas weer door kan als ik weer vastgegespt ben.
Achteraf hoor ik dat de mannen die bij ons thuis aan tafel zaten te praten en te bellen bezig waren met het regelen van een gedwongen opname. Ze proberen de burgemeester te bereiken, die op dat moment ongetwijfeld zijn Kerstdiner aan het voorbereiden is. Het duurt daardoor wel even voordat alles geregeld is en de handtekeningen op papier staan.
Aangekomen in het ziekenhuis word ik in een kamertje gebracht waar ik een prik in mijn bil krijg. Doodstil lig ik een tijd op mijn buik op het bed te wachten op wat komt. Maar er gebeurt niets, dus ga ik rechtop zitten. De verpleegkundige die bij mij zit, kijkt me met schrikogen aan en rent het kamertje uit. Ze komt terug met een andere verpleegkundige. Samen zitten ze tegenover me en kijken me aan. Het duurt niet lang voor ik weer op de brancard word gegespt en wederom de ambulance ingeschoven word.
Het is Eerste Kerstdag en voor mij is geen plaats in de herberg.
Bestemming: De Gelderse Roos. Die instelling staat in de buurt bekend als het gekkenhuis van Wolfheze. Achter ons huis rijdt de trein tussen Utrecht en Arnhem. Bij Wolfheze staat de trein regelmatig stil. Dan loopt er iemand over het spoor. Of, erger, de mensen in de trein horen een klap of voelen een hobbel en vervolgens klinkt door de intercom dat er ‘een aanrijding met een persoon’ was. Het natuurlijke, ruim opgezette terrein van De Gelderse Roos is de plek waarover ik een anekdote ken van een vriendin. Met de auto moet ze daar iets afleveren, maar op de terugweg is ze de weg kwijt. De man die ze aanspreekt en vraagt of hij weet waar de uitgang is, antwoordt: ‘Als je er eenmaal in zit, kom je er nooit meer uit.’
Dat valt bij mij gelukkig mee. Mijn verblijf daar is niet zo lang, ik denk zo’n 24 uur. Maar daar, in de isoleercel, beleef ik een hels avontuur. ’s Nachts voer ik een eindeloos gevecht met de cel. Iedere centimeter van de muur schuifel ik langs, tastend naar iets waartegen ik kan drukken om eruit te komen, op zoek naar een geheime knop of een gaatje. Ik duw mijn voeten tussen de stalen deur en de drempel, mijn vingers tussen het staal en het beton, net zo lang tot ze blauw zien. Ik schreeuw. Ik jank. Ik voer gesprekken met mensen die ik al lang niet meer heb gezien of die al dood zijn. Gaan liggen op het bed durf ik niet. Er ligt een matras op, gehuld in blauw plastic; net als het aankleedkussen voor een baby. Ik weet heus wel dat je daar niet op mag gaan slapen: wiegendood.
In de celdeur zit een rond raampje waar af en toe een gezicht voor verschijnt. Ik zie weer de buurman, maar ook zwijgende vreemden die alleen maar kijken. Angstaanjagend; wat gaan ze me aandoen? Ik kan geen kant op. Achter een hoog, smal raam met een luxaflex dat tussen twee ruiten zit, hoor ik mijn kind onafgebroken huilen, maar ik kan er niet bij.
Als Wouter de volgende dag de cel inkomt, zie ik de ontzetting, de schrik, het medelijden, de angst, het verdriet, alles waar hij doorheen gaat weerspiegeld in zijn gezicht. Ik zit wanhopig in een enorme puinhoop van spullen. Alles wat er is heb ik versleept en rondgegooid, door de stalen wc gehaald. Het is mensonwaardig. Ik voelde me God maar ben zo machteloos als Jezus, aan het kruis genageld. Tussendoor moet ik kolven om stuwing van de melkproductie te voorkomen. Maar mijn eigen Kerstkind mag ik niet zien.
Vanwege het gebrek aan artsen met Kerst blijft medicatie bij mij uit. Mijn zus en Wouter doen er alles aan om hulp te krijgen, zodat dit zo snel mogelijk voorbij is. Ik kan me herinneren dat ik in Wolfheze één keer bij anderen in een zaal was. Ik ga op in een groep schuifelende zombies met hangende hoofden. Ik hoor erbij maar ook weer helemaal niet.
Daarna rijdt mijn ezel weer naar het ziekenhuis, waar ik op de gesloten afdeling terecht kom.
Aanvankelijk denk ik dat ik bij het personeel hoor. Ik mag in de keuken komen, alles pakken wat ik wil. Toen ik ooit voor een herniaoperatie in het ziekenhuis lag, was dat verboden terrein, dus ik moet wel een hoge functie hebben hier. Heel veel herinneringen heb ik niet aan die gesloten afdeling. De medicatie doet inmiddels waarvoor hij bedoelt is: mijn gevoel is afgevlakt, mijn wil verdwenen. Wel herinner ik me de klinische omgeving. Mijn kale kamer, de lange gangen, witte muren, het gebrek aan geborgenheid. En ik kan me de bezoekjes van Wouter en ons kind herinneren. Zo fijn om haar vast te houden. De eerste keren wil ik haar de borst geven, maar dan wordt ze snel bij me weggehaald. Met al die troep in mijn lijf is dat natuurlijk niet de bedoeling. Gelukkig heb ik dat snel in de gaten en kan ze gewoon weer komen.
Op de afdeling zit ik nog een paar keer in de separeer, als ik tegensputter en iets niet meteen wil. Met een paar man komen ze op me af en word ik tegen de grond gewerkt. Mijn arm op mijn rug gedraaid. De machteloosheid overvalt me steeds als ik hieraan denk. Er is geen reden om dit te doen. Ik ben niet agressief, ik wil alleen iets niet. Maar dat mag er niet zijn. Weerstand betekent uitschakeling. Mijn psychose is inmiddels bijna 21 jaar geleden en er zal ongetwijfeld en hopelijk van alles veranderd zijn op dit vlak. Toch is separatie in de psychiatrie maar ook in de jeugdzorg nog steeds een gebruikt middel. Hoe kan het dat we op dit soort plekken nog steeds niet in staat zijn problemen in liefde en verbinding op te lossen? Godgeklaagd.
Oud en nieuw ‘vier’ ik voor de televisie, zielloze SBS-shit in gezelschap met al die andere monddood gemaakte arme zielen. Ik voel me zo eenzaam, zo geamputeerd zonder mijn lieve meisje, waarvan ik de plooien in mijn buik nog voel. Moederziel alleen.
Een paar dagen na Nieuwjaar mag ik naar huis, maar niet voordat ik bij de rechter langs ben geweest die mijn ontslag moet goedkeuren. Ze zit achter een grote tafel in een vrij statige zaal. Ik geef acte de presence. Nadat ik een paar vragen over mijn gesteldheid heb beantwoord, mag ik gaan. Tot dat moment wist ik niet dat opnames zo geregeld zijn. Dat de burgemeester en een rechter eraan te pas moeten komen om je in en uit die gesloten instelling te krijgen. In plaats dat de burgemeester me komt feliciteren met de geboorte van de tachtigduizendste inwoner van de gemeente, zet hij zijn krabbeltje om mij in een gesticht te stoppen.
Thuis leef ik nog een tijdje als zombie door. Gedrogeerd. Doodmoe. Vlak en emotieloos. Het is een wonder dat Wouter het allemaal volhoudt. In het begin komt er regelmatig een psychiatrisch verpleegkundige langs die mij prijst om hoe snel ik herstel. ‘Dat komt vast door je intelligentie’, zegt ze. Ze denkt ook dat die Post Partum Psychose bij mij daarom zo laat pas (bijna een maand nadat mijn kind is geboren) tot een hoogtepunt is gekomen. Ik denk alleen maar: ‘Fuck you, wanneer krijg ik mezelf weer terug?’
Af en toe ga ik nog naar het ziekenhuis om een psychiater te bezoeken. Dat zijn heel eigenaardige, afstandelijke consulten. Ik zit op een stoel. De psychiater zit op afstand, maar niet achter een tafel en vraagt hoe het gaat. Ik zeg dat het beter gaat. Hij schrijft wat op. De medicatie wordt aangepast en ik ga weer weg. Een pillendokter. Geen idee wat psychiaters verder nog doen. Dat het echte mensen zijn, zie ik pas later, als ik mijn leven weer heb opgepakt, in het theater. Ik ga naar een voorstelling van Carver of Mugmetdegoudentand en in de foyer herken ik in een groepje lachende mensen een aantal psychiaters die ik gezien heb in het ziekenhuis, tijdens en net na mijn opname. Ze blijken van absurdistisch theater te houden. Wie is hier nou gek?
Het duurt een jaar voor ik kan zeggen dat ik mezelf weer ben. Dat is op het moment dat ik de laatste Lithiumpil slik en de vlakke modus waar ik in ben geraakt weer plaats maakt voor de gebruikelijke pieken en dalen. Ik leef weer en ga weer aan het werk.
De eerste jaren na de psychose praat ik er nauwelijks over. Wel thuis met Wouter en soms met mijn zus, maar verder in de familie niet en zeker niet met anderen. Af en toe durft een vriendin me een vraag te stellen over die tijd. Ieder jaar met Kerst pakt mijn vader me extra stevig vast, kijkt me liefdevol aan en zegt: ‘Fijn dat we weer allemaal bij elkaar zijn met Kerst.’ Ikzelf begin er ook niet over. Ik ben druk met het oppakken van mijn leven. Een leven dat heel anders is dan voorheen omdat ik nu moeder ben. Vooral het vinden van balans tussen vrijheid en verantwoordelijkheid houdt me bezig. Ik probeer weer in het gareel te komen.
Twee jaar later ben ik weer zwanger, iets waar ik voor gewaarschuwd ben in het ziekenhuis, want dat kan een sterke trigger zijn. Ik weet zelf echter zeker dat het me niet nog een keer zal gebeuren; de omstandigheden zijn inmiddels zo veranderd. Mijn zus heeft een tweede kind gekregen en is gelijktijdig met mij zwanger van de haar derde. Bovendien heb ik de shock van moeder worden al gehad. Toch schrijf ik een brief waarin ik aangeef dat ik, als dat nodig is, gedwongen opgenomen en medicatie wil. Voor de zekerheid, om zo Wouter en zus te ontlasten.
Terugkijkend lijkt het zo vreemd dat ik die brief schreef: alsof ik me vrijwillig opgaf om martelingen te ondergaan. Maar ik ga er op dat moment nog van uit dat opname en medicatie de enige weg is. Vanuit het gat in de grond waarin ik mijn hoofd heb gestopt heb ik mezelf geen zicht gegund op mogelijke andere behandelmethodes.
De bevalling verloopt vlotjes en fijn.
Pas sinds een jaar of tien begin ik opener te worden over de psychose. Nieuwe vriendinnen, die mij destijds nog niet kenden, vertel ik wat me is overkomen. Het mooie is dat de drempel steeds minder hoog wordt als je eenmaal aan het praten slaat. Ook mijn kinderen kennen mijn verhaal en sommige jongeren met wie ik werk vertel ik erover. Wel alleen als er een aanleiding is: als ze een vriend(in) hebben die iets dergelijks meemaakt of een persoonlijke ervaring. Het is fijn er met hen over te praten, om elkaar te herkennen.
Het duurt tot 2021 voordat het echt bij me binnenkomt dat de behandeling die ik heb gehad en die vele anderen in Nederland nog steeds krijgen, helemaal niet zo vanzelfsprekend is. In andere landen gaan ze anders met psychoses om. Dat lees ik in een artikel van Ditty Eimers in De Volkskrant. Ze verwijst naar het boek van Imke Gilsink, Een dag uit het leven van Tinkerbel, dat ik direct bestel. Ik lees het in één ruk uit. Het inspireert me om mijn eigen verhaal op papier te zetten, dat ik naar haar opstuur. Een paar weken later ligt er een prachtige brief in de bus, de envelop gemaakt van een bladzijde uit een sprookjesboek. Als ik de envelop open, valt er glitter uit: Tinkerbel heeft me teruggeschreven! Ik kan mijn geluk niet op. Haar brief voelt als de armen om mee heen die ik heb gemist op de gesloten afdeling.
Een jaar daarvoor, op mijn vijftigste verjaardag, startte ik mijn eigen bedrijf. Mijn praktijk heet bureau Krang. Mensen die uit de buurt van Wageningen of uit de achterhoek komen, weten dat krang dwars, tegendraads, binnenstebuiten en vreemd, niet passend, ziek, achterstevoren, averechts betekent. Ik help mensen die niet goed in het systeem passen. Het schoolsysteem of de maatschappij. Hoogbegaafden die zich anders voelen. Door de psychose begrijp en doorvoel ik nog beter hoe het is om anders te zijn, om je eenzaam en onbegrepen te voelen. Krang is een woord dat bij mij en mijn gezin past. Mijn kinderen zijn bijzondere, eigenzinnig mensen. De oudste komt, na een lange zoektocht naar zichzelf, steeds beter tot haar recht en de jongste heeft een talent voor werken met mensen die buiten systemen vallen. Wouter is een vakidioot en ik ben gewoon gek. Ons hele gezin is een beetje krang.
Naast jongeren help ik inmiddels ook veel volwassenen die vastlopen omdat ze zich te veel hebben aangepast. Daardoor weten ze niet meer goed wie ze zelf zijn. Vroeg of laat komen ze erachter dat het proberen ‘normaal’ te zijn, het leven van de dromen van anderen, hen niets oplevert. Met de kerntalentenanalyse en het uitpluizen van hun biografie probeer ik hen weer bij hun aard, motivatie en potentie te brengen. Ik help hen betekenis te vinden en kracht te halen uit hun persoonlijke verhaal. Onderscheid te maken tussen overtuigingen en dat wat echt vanuit henzelf komt. Van hun meest kwetsbare kanten hun kracht maken door die eigen-aardigheden te omarmen en er trots op te zijn. Met bureau Krang leg ik de nadruk op het afwijkende, zodat ook ikzelf en mijn gezin bestaansrecht en betekenis hebben.
Van nature ben ik iemand die graag over kaders en grenzen heen beweegt maar nooit eerder ervoer ik zo’n sterke mate van grenzeloosheid als tijdens mijn psychose. Het bracht me in een staat van zijn die anderen angst inboezemde. De eerste reflex binnen de zorg is dat er kaders, muren omheen moeten. Muren in alle vormen en maten. De gesloten afdeling is niet alleen een plek waar je niet uit kan, ook binnen de muren van de afdeling zijn weer muren opgetrokken. Je vindt ze in de manier van omgang, die heel afstandelijk is. De verpleging is gesloten. Er is geen ruimte voor knuffels, een arm om je heen. Tegenstrijdig onmenselijk. Hoe is het om zo je werk te doen? Hoe is het om door een rond raampje naar binnen te staren en te zien maar niet te zijn? Waar komt die onnatuurlijke professionele afstand vandaan? Is het angst, zelfbescherming? De angst voor verlies van controle? En wat als die angst en zelfbescherming gebaseerd zijn op aannames en overtuigingen geboren uit de geslotenheid die psychoses omhult? Imke Gilsing geeft woorden aan wat ik voelde maar niet kon beschrijven: ‘Ik schaam me niet voor mijn psychose, ik schaam me voor de manier waarop ik ben behandeld’.
Het contrast tussen die gesloten werkwijze en mijn grenzeloosheid kon niet groter zijn: juist op het moment dat ik alle muren in mijn hoofd en de muren tussen mijzelf, het universum en anderen heb afgebroken, word ik gevangengezet tussen muren van professionaliteit, weggestopt op een gesloten afdeling, gekaderd en monddood gemaakt door medicatie die me terugwerpt in mezelf. Door al die opgetrokken muren bleef er niets meer van me over. Mijn vermeende genialiteit bruut met de grond gelijkgemaakt. Ik begrijp dat er iets moest gebeuren, maar het was zo fijn geweest als het uitgangspunt medemenselijkheid, begrip en mededogen was geweest. Minder afbakening en angst, meer verbinding en liefde.
Ze zeggen dat een Post Partum Psychose door hormonen wordt veroorzaakt en nachtenlang niet slapen. Zeker heeft dat meegespeeld, maar dat was het natuurlijk niet alleen, want wat ligt daar dan weer aan ten grondslag? Ik ben ervan overtuigd dat mijn psychose te maken heeft met een abrupte samenkomst van omstandigheden. Voor mij is het glashelder dat de miskramen, mijn doodgeboren nichtje en al het verdriet daaromheen hebben bijgedragen aan een climax, die niet voor niets kwam op de dag dat we de geboorte van Christus vieren. Ik vind betekenis in de thema’s geboorte en wedergeboorte.
De psychose draagt bij aan mijn groei, nog steeds. Ze vertelt mij iets belangrijks: ergens diep in mij schuilt een geniale kunstenmaker. Ik ben in staat tot grootse dingen. Ik weet nu dat waanzin heel dicht tegen genialiteit aan ligt. Nooit heb ik meer zo goed kunnen koken, zo scherp kunnen denken en zulke mooie verbanden kunnen leggen, zo dicht bij de essentie kunnen komen als tijdens de dagen van opbouwende psychose. Ik kan me voorstellen dat schilders hun beste schilderijen maken, componisten hun meest geweldige stukken schrijven.
Als ik een paar weken uit het ziekenhuis ben, kom ik een verpleegkundige van de gesloten afdeling tegen. Ik herken haar gezicht ergens van maar kan haar niet plaatsen. Ik zeg haar gedag en zie dat zij mij ook herkent. Maar waarvan? Als ik haar later weer tegenkom en groet, nog steeds vertwijfeld omdat ik haar niet kan plaatsen, zegt ze ineens: ‘Je hoeft je niet te schamen.’ Dat is het moment dat de schaamte begint. Inmiddels ben ik de schaamte voorbij. Wat overblijft is groei, nieuwsgierigheid en drijfveer.
Groei omdat mijn psychose mij een ruimdenkender mens heeft gemaakt. Ik vind niet zo gauw iets gek. Ik heb er betekenis aan gegeven en die ervaring en de verwerking ervan zit door mijn werk heen gevlochten. Het biografisch werken, je eigen kracht herkennen in je verleden, gelijkwaardigheid in het contact, vertrouwen op mijn mentale creativiteit en zo kan ik nog wel even doorgaan.
Nieuwsgierigheid naar verhalen van anderen om me in te herkennen en naar het universele in onze ervaringen, op zoek naar nog meer betekenis, voor anderen en voor mezelf.
Drijfveer om mensen bij te staan die net even anders zijn en om een bijdrage te leveren aan meer liefde en openheid. Op naar een betere behandeling en begrip voor mensen die op de rand balanceren of er net overheen kukelen.
Wil je weten wat mijn motivatie is om dit verhaal te delen? Dat lees je hier.
Annemieke
Amy van Son
Geplaatst op 07:29h, 31 januariDank voor het delen van je indrukwekkende verhaal.
Ellen Fransen
Geplaatst op 08:55h, 04 februariLieve Miek, heel indrukwekkend en mooi hoe je dit op papier hebt gekregen, En kan het niet meer met je eens zijn dat we als maatschappij en als mensen hier niet goed mee omgaan. Ons hoofd en gevoel zijn zo complex en het is niet zwart wit, Er blijft een groot taboe opzitten en ik denk ook dat het mensen angstig maakt want het is een verlies van controle en dat maakt mensen bang, dus het is confronterend en een spiegel voor velen. Ik hoop dat dit soort openheid het kan doorbreken.